. . . . . . . . . . . . . . . . . . - Warenwetbesluit attraktie- en speeltoestellen - . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Binnenkort online
Top
. . . . . . . . . . . . . . . . . . - Praktijkrichtlijn Cakewalks - . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Download onderstaande tekst als PDF-bestand
Praktijkrichtlijnen voor Cakewalks – definitief 01-06-2006
Naar aanleiding van het VWA onderzoek naar het veiligheidsniveau van cakewalks, zijn de
te vermijden risico’s besproken tijdens een bijeenkomst van AKI’s op 14 juli 2005 en tijdens
een overleg met de kermisbonden op 31 januari 2006 en 23 mei 2006. Op basis hiervan zijn
praktijkrichtlijnen opgesteld voor cakewalks. Hierbij is gebruik gemaakt van delen van de
norm voor attractietoestellen (NEN-EN13814) en enkele paragraven uit de norm voor
speeltoestellen (NEN-EN1176). Uitdrukkelijk wordt vermeld dat deze praktijkrichtlijn niet
gebruikt kan en mag worden als basis voor het ontwerp van nieuwe attracties en/of
attractiedelen, en slechts een minimaal veiligheidsniveau beschrijft waaraan bestaande
attracties dienen te voldoen. Afgesproken is dat de benodigde aanpassingen aan de
constructies uiterlijk 1 maart 2007 zijn voltooid.
Beknellingsgevaar
- - Beknellingsgevaar moet vermeden worden. Dit kan door het afschermen van openingen
met bijvoorbeeld een rubber flap. Wanneer dit niet mogelijk is moeten de afmetingen van
openingen voloen aan de volgende eisen.
- - Vingerbeknelling moet vermeden worden. Bij een
gedwongen beweging (bv naast een glijbaan of rolband)
mag er geen bereikbare starre opening van 8 tot 25 mm
zijn.
- - Bewegende delen met een schaarwerking (bv assen van
rolband, etc.) mogen
niet bereikbaar
zijn voor vingers.
Openingen met toegang tot bewegende delen mogen dus
maximaal 8 mm zijn.
- - Bereikbare variabele openingen (bv. afgedekt door een
rubber flap, waar je achter kunt komen) moeten in iedere positie minimaal 12 mm zijn.
(EN1176, 4.2.7.6)
- - Een lichaam mag niet onder een rolband meegetrokken kunnen worden. Dit kan op
verschillende manieren worden gerealiseerd. Het wegnemen van het gevaar (fuikwerking
opheffen) heeft de voorkeur. Een zeer nauwe spleet in combinatie met aanvullende
automatisch werkende maatregelen (sensor) en evt. een noodstop kan een gelijkwaardig
veiligheidsniveau geven.
- - Hand- en voetbeknelling moet vermeden worden. Dat betekent onder andere voor de
handleuningen van bewegende bruggen, dat een vrije ruimte van 8 cm vanaf de leuning
wordt vereist.
- - Er moet een voorziening zijn dat een onderdeel wordt stilgezet in geval van beknelling
(tenzij dat duidelijk niet nodig is). Deze voorziening (zoals een sensor) mag niet
overbrugd (kunnen) worden. Een opmerking voor beveiliging met een sensor: de
schakeling zal zo moeten worden uitgevoerd dat het niet juist werken van de sensor
(sluiting, of op andere manier defect raken) leidt tot uitschakeling van de installatie.
Valgevaar
Het risico van vallen van hoogte moet beperkt worden. Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen locaties waar publiek
langsloopt of verblijft, en locaties waar publiek actief of via
een gedwongen beweging langsgaat.
- Publiek mag niet door het hekwerk heen kunnen vallen.
- Hekken waar publiek langsloopt of verblijft mogen niet
beklimbaar zijn en moeten minimaal 0,85 meter hoog zijn.
- Daar waar het publiek actief of gedwongen beweegt,
geldt de onbeklimbaarheidseis niet. Hiervoor geldt wel dat
publiek niet mag blijven haken (geen verticale spijlen), en de reling houvast moet bieden.
Een vlakke gladde dichte wand (kan transparant zijn) kan als goede optie worden
genoemd.
- - De wanghoogte van glijbanen: EN 1176-3 aanhouden
- - Het dak van de attractie mag niet eenvoudig te bereiken zijn.
Snijgevaar
Snijgevaar moet voorkomen worden. Dat betekent o.a. dat
afgebroken stukken hout of metaal moeten worden
vervangen of gerepareerd. Dit geldt niet alleen in de
looproute voor publiek, maar ook op andere plaatsen waar
b.v. personeel zich kan snijden.
Botsgevaar
Objecten in de looproute mogen geen botsgevaar opleveren.
Voorbeelden van botsgevaar: een geluidsbox op
hoofdhoogte, een laag overhangende (verlichtings-)balk in de
(loop)route van de gebruiker.
Verstikkingsgevaar
Vergelijkbaar met speeltoestellen, moet ook in de cakewalk
verstikkingsgevaar worden vermeden. Via de toggletest kan
dit worden aangetoond.
Deze test wordt uitgevoerd waar gedwongen beweging van
de gebruiker bestaat, dus bij glijbanen, maar ook bij dalende
transportbanden waar de gebruiker zittend gebruik van kan
maken, zoals het bv. het lopend tapijt of de zee, dient deze
test te worden uitgevoerd. Bij horizontale of stijgende lopende
banden, waar de gebruiker in principe staand gebruik van
maakt wordt deze test niet dwingend voorgeschreven, toepassing zal afhankelijk zijn van de
situatie, en daarmee naar het oordeel van de keurend inspecteur.
Algemeen
- - In geval van nood moet de attractie stopgezet kunnen worden. Op zinvolle plaatsen
moeten noodstoppen aanwezig zijn (situatie afhankelijk).
De vraag is of deze ook door
publiek bediend moet kunnen worden. Voor concrete richtlijnen kan gezocht worden in
NEN-EN-IEC 60204 (Veiligheid van machines – Electrische uitrusting van machines),
waarnaar verwezen wordt in NEN-EN 13814 (Machines en constructies op
kermisterreinen en amusementsparken – Veiligheid – Exploitatie en gebruik)wordt
genoemd.
- - In donkere attracties moet noodverlichting aanwezig zijn, zodat ook bij stroomuitval de
vluchtweg blijft gemarkeerd, en voldoende oriëntatie mogelijk blijft.
- - Nooduitgangen kunnen in voorkomende gevallen de vluchtweg bekorten.
- - Behalve de beoogde looproute wordt ook de route waarvan redelijkerwijs te verwachten.
is dat deze gebruikt zal worden, worden meegenomen in de beoordeling/keuring.
Top
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - Praktijk richtlijn elektrische installaties - . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Download onderstaande tekst als PDF-bestand
Praktijkrichtlijnen voor elektrische installaties attractietoestellen –
28 februari 2008 (de versie van 27 november 2006 inclusief uitbreiding aardlekschakelaars)
De VWA heeft onderzoek gedaan naar het veiligheidsniveau van elektrische installaties van attractietoestellen. Op basis van dit onderzoek en de relevante normen (NEN1010, prEN HD 60364-7-740 en EN13814) zijn praktijkrichtlijnen uitgewerkt i.s.m. AKI’s en kermisbonden.
Het gaat om praktijkrichtlijnen. Dat betekent dat er van afgeweken kan worden als in een bepaalde situatie kan worden aangetoond dat een alternatief ook voldoende veiligheid kan bieden.
Omgevingsgeschiktheid van componenten
Componenten moeten geschikt zijn voor de omgeving waarin zij gebruikt worden, om risico’s van beschadiging/ verwering te voorkomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende locaties in of bij een attractie.
In afgesloten ruimten kunnen contactstoppen en contactdozen voor huishoudelijk gebruik zonder bijzondere bescherming worden geaccepteerd (NEN1020). Net zoals vinylleidingen (H03VVH2-F). Een ruimte is afgesloten als het aan alle zijden omsloten is.
Op alle overige locaties in of op het toestel wordt voor contactstoppen en contactdozen de spatwaterdichte uitvoering vereist (NEN1020 IP44).
Leidingen moeten zijn voorzien van een neopreenmantel (H07 RN-F).
Alleen als de leiding niet door zonlicht of mechanisch wordt belast, kan een zware vinylleiding (H05VV-F) voldoende zijn.
Buiten het toestel, zoals voor koppelingen naar de voeding, worden industriële (EN60309) componenten vereist. Leidingen moeten zijn voorzien van een neopreenmantel (H07 RN-F).
Kabels voor hoogspanning voor neon moeten een isolatie hebben vergelijkbaar aan neopreenleidingen.
De stuurstroomkabel (o.a. ‘Duitse’ kabel) is lang niet altijd geschikt om verplaatst te worden. Bij gebrek aan een alternatief wordt deze vooralsnog geaccepteerd, mits deze op tijd vervangen wordt bij veroudering. (Aandachtspunt bij jaarlijkse keuring.)
Bij gebrek aan alternatieven voor de vaak toegepaste ‘turbo’ lampjes (die niet aan de eisen uit de norm voldoen) wordt het gebruik ervan vooralsnog toegestaan. Dit alleen onder voorwaarde dat binnen handbereik (2,5 meter) de achterzijde van het lampje en de aansluitaders volledig afgeschermd zijn.
Trek-wringontlasting
Het risico dat leidingen en kabels losschieten van de aansluitingen moet voorkomen worden. Daarom moeten zij óf voorzien zijn van een trek-wringontlasting, óf er moet voorkomen worden dat er krachten op komen te staan. Dit kan voorkomen worden door vastzetten of bundelen (vaste installatie).
Bereikbaarheid onder spanning staande delen
Het risico dat publiek of personeel in aanraking kan komen met 230 Volt moet vermeden worden.
Er moet een voorziening aanwezig zijn die dit voorkomt. Dat betekent dat schakelkasten, waterweerstanden en andere aanraakbare onder spanning staande onderdelen niet vrij toegankelijk mogen zijn.
Dit betekent bijvoorbeeld:
- een slot op de ruimte;
- een kast om deze onderdelen;
- etc.
Aarde
Voorkomen moet worden dat bij een defect het risico van elektrocutie ontstaat. Alle aanraakbare delen die bij een defect onder spanning kunnen komen te staan moeten op een deugdelijke en betrouwbare manier met de aarde verbonden zijn.
Aardlekschakelaars
De beveiliging d.m.v. aardlekschakelaars is essentieel. Onderscheid wordt gemaakt naar 2 soorten beveiliging, persoonsbeveiliging en machinebeveiliging.
Elektrische ketens (tot max. 32 A afgezekerd) t.b.v. verlichting, of waarmee één of meer contactdozen met een spanning in het normale 220-230V bereik wordt gevoed, dienen beschermd te zijn middels een aardlekschakelaar met een maximale uitschakelwaarde van 30 mA (= 0,03A). De aanspreektijd van deze beveiliging mag conform NEN 1010 (art 481.3.1.1) maximaal 0,2 s bedragen.
Indien de te beschermen apparatuur (bv. elektromotor) is voorzien van een metalen (geaarde) behuizing kan worden volstaan met een aardlekschakelaar met een maximale uitschakelwaarde van 300 mA (= 0,3 A).
Aardlekschakelaars met een uitschakelwaarde van hoger dan 300 mA zijn niet toegestaan (tenzij instelbaar en ingesteld conform bovenstaande).
Mechanische bescherming
Kabels en leidingen moeten beschermd worden tegen aantasting van de isolatie, waardoor kortsluiting of aanraakbaarheid van onderspanning staande delen kan ontstaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat leidingen niet in aanraking mogen komen met scherpe randen.
Overig
Bij storing moet een veilige situatie blijven bestaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat als het touw van een waterweerstand breekt, de attractie niet boven zijn maximaal toegestane snelheid mag uitkomen.
Uitbreidingen aan de installaties moeten deugdelijk en betrouwbaar zijn aangelegd en gemeld worden bij de keurende instantie.
Ook gevaar voor beknelling door aandrijfriemen moet vermeden worden. Dat betekent dat machine onderdelen met aandrijfriemen niet vrij toegankelijk mogen zijn (vergelijkbaar met bijvoorbeeld schakelkasten).
Top
|